Tien ben ik. Zie ik aan het jaartal waarop de foto is gemaakt. (En even voor de goede orde: dat is wel degelijk al een kleurenfoto hoor …) Het is zomer. Trots poseer ik in mijn korte broek bij de hut die ik zelf heb gebouwd in de tuin van mijn ouders.
Nou ja, hut.
Het is een gammele bouwval die ik, met twee linkerhanden en een grote hamer, van 6 pallets en wat verlopen houtjes in elkaar heb geslagen. Om het kotje nog enige cachet te geven heb ik er een oranje zeil omheen gehangen.
Ik herinner me nog dat als ik mezelf opfrommelde, dat ik er dan net in paste.
Maar wat was ik trots.
Terwijl ik dit verhaal zit te tikken, kijk ik naar buiten.
Daar staat de hut van Merel. Tien jaar oud ook.
Nou ja, hut. Je mag het van mij gerust ook een aanleuningwoning noemen.
Ik had hier eigenlijk toch gewoon een bouwvergunning voor aan moeten vragen, vroeg ik Susanne gisteren nog? En echt waar, ik vrees nu al de WOZ-aanslag van volgend jaar.
Kijk. En dat is het verschil. Tussen Merel en mij. Want in eerste instantie, met mijn eigen hut en eigen timmervaardigheden in het achterhoofd, had ik zes palletjes geregeld bij een buurman aan het eind van de straat. Zes pallets van verschillende afmetingen. Succes meid, had ik gezegd. Kan ze mooi een tijdje mee vooruit, dacht ik.
Niet dus.
Nog eens zes mocht ik, nee moest ik de volgende dag subbiet gaan halen, nu via een buurman dichter bij huis. En een paar dagen later nog eens zes. Want er moest een verdieping bovenop komen, een springplank naar de trampoline worden gemaakt, de glijbaan moest worden ingebouwd, kamers van elkaar gescheiden, enz.
Ze was zo fanatiek aan het bouwen, met vriendjes en vriendinnetjes erbij op een gegeven moment, dat het me niet eens meer had verbaasd als ze me had verteld dat ze morgen een paar wandjes zou gaan stuken.
Heeft ze mij gevraagd of ik wilde helpen? Nee. Ook zij zal die foto van mijn hut ooit wel hebben gezien. Of ze herinnert zich misschien nog de dag twee jaar geleden dat ik mee heb geholpen bij de Kindervakantieweek. Ik heb er een hele ochtend over gedaan om drie afvalplankjes aan elkaar te timmeren. Kijk eens, wat een mooie brievenbus, zei ik haar. Ze knikte toen nog. Maar waarschijnlijk eerder uit meelij dan uit trots.
Kom, zeg ik, ga maar eens bij je hut staan. Dan maak ik een foto.
Als ze over dertig jaar weer eens door haar fotoalbum bladert zal ze lezen wat ik bij deze foto heb geschreven: ‘Wat een ontzettend gave hut. Wat ben ik als papa trots dat ik deze heb gemaakt. De foto dan hè …’