Marie

Het gaat niet zo goed met Marie. ‘Ik ben opgegeven’, vertelt ze me eind vorige week aan de telefoon, met een zachte, kwetsbare stem. ‘De dokters weten er ook geen raad meer mee …’

Ik schrik.

Eind vorig jaar was ik nog bij haar op bezoek. Om haar te vragen of ze haar wensen voor het nieuwe jaar in wilde spreken voor de quiz van deze krant. Toen al was haar stem niet meer zo krachtig als ooit, vond ik. Maar het zou de leeftijd wel zijn, veronderstelde ik.

‘Ik kom weer een keer bij je aan’, zei ze toen ik weer weg ging. ‘Ik wil weer eens een gedichtje schrijven.’ Het was al weer een paar jaar geleden dat Marie hier voor het laatst voor de deur stond. Markante Marie. Kleurige muts op het hoofd. Zonder gebit deze keer. Gewoon ongegeneerd Marie. Met een stukje papier in haar hand, dat net te klein was voor het gedicht dat ze de avond ervoor had geschreven: de laatste regels stonden overdwars op het papier.

Of ik haar gedicht in de krant wilde plaatsen?

Ze bracht ze in die tijd vaker. Haar krabbels in rijm waren haar manier om te vertellen hoe zij over de wereld dacht. Die ging soms te vlug, vond ze.

Mensen leefden steeds meer langs elkaar af. Ze praatten nog wel, maar hoorden elkaar niet meer. Stonden te weinig stil bij waar het in het leven eigenlijk om draait: om aandacht voor elkaar. En dat wilde ze de mensen via haar schrijfsels meegeven. Natuurlijk plaatste ik die. Want als iemand uitblonk in gemeende aandacht voor een ander en als iemand daar dus over mocht schrijven, dan was het wel Marie. Gezond nieuwsgierig, amicaal tegen Jan en alleman – ‘hoe is ‘t, moatje?’ – nooit een blad voor de mond nemend, betrokken bij het dorp en nooit iets meer dan zichzelf is ze haar leven lang een boegbeeld van gemeenschapszin geweest. Ze was brigadier, hielp met de carnaval, bij de kindervakantieweek, bij het gilde, in de kerk, was vaak op de voetbalclub, enz.

Iedereen kent Marie. En Marie kent iedereen.

Nu heb ik haar aan de telefoon, vertelt ze me dat de dokters haar hebben opgegeven en vraagt ze me of ik namens haar een berichtje in de krant wil plaatsen.

‘Wil je dat ik even langskom?’

‘Nee, dat hoeft niet. Ik heb de kracht niet meer om te praten.’

‘Wat wil je dat ik opschrijf?’

‘Een bedankje naar de mensen toe. Jij maakt er maar wat van, jongen. Het is altijd goed …’

Daarom namens Marie, aan iedereen: bedankt! En misschien heeft ze bedoeld: bedankt dat ik hier heb mogen zijn. In Erp. Bij jullie. Bedankt dat ik hier heb mogen helpen. Dat je af en toe eens naar me hebt willen luisteren. En ik naar jullie. Bedankt dat je naar me hebt geroepen of gezwaaid als je me tegen kwam op de fiets. Bedankt voor de buurt. Bedankt voor de aandacht.

Ik hoop het. Ik hoop dat ik het zo goed heb gedaan.

Ik ben in ieder geval ook maar zo strant om niet alleen uit naam van mezelf, maar uit naam van het dorp Erp te antwoorden: Jij ook bedankt, Marie. Bedankt voor alles wat je altijd voor het dorp hebt gedaan en betekend. Bedankt voor wat je ons hebt meegegeven. Dat iedereen gelijk is. Dat je aandacht voor elkaar moet hebben. Elkaar moet zien en horen. Bedankt dat je altijd gewoon Marie bent geweest en gebleven …

Reageer

Je e-mailadres zal niet gepubliceerd worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd. *

Gerelateerde artikelen