Hoe huil jij eigenlijk, vroeg jongste me toen ik haar naar bed bracht. Zij had zich al onder de dekens genesteld, was zich daar al met opgefrommeld lichaam aan het opwarmen. Ik wilde net het boek over Kaatje openslaan om haar voor te lezen, toen ze me – terwijl ze haar gezicht weer half boven de dekens uit wriemelde – die vraag stelde.
Hoe huil jij eigenlijk?
Had ze me die vraag een jaar eerder gesteld, dan had ik haar het antwoord schuldig moeten blijven. Ik huilde niet. Nooit. Natuurlijk was ik in al die jaren wel eens verdrietig geweest en natuurlijk had ik het wel eens te kwaad gehad, maar nooit eerder kon ik als volwassene op een openlijk traantje worden betrapt. Ik huilde van binnen. Niet van buiten.
Ik wist eigenlijk niet eens hoe ik huilde.
Inmiddels wel weer. Ik heb het voorbije jaar gehuild. Als een bezetene. Ik heb gevloekt. De hele wereld bij mekaar. Op kantoor. In bed. Als ik aan het wandelen was met de hond. Maar nooit eigenlijk, realiseer ik me terwijl ze me verwachtingsvol aankijkt, in het bijzijn van haar; van jongste.
Daarom misschien ook haar vraag.
Huilde ik zoals een kind dat doet, vroeg ze me met pretoogjes, toen het even stil bleef? Waarna ze een jengelende baby imiteerde. Nèèèèeè. Nèèèèeè. Of snikte ik eerder? Waarna ze haar mondhoeken liet zakken, haar ogen in standje zielig plaatste en haar neus een paar keer snifte.
Geamuseerd keek ik haar aan. Ik wilde best voor haar gaan huilen, al was het maar om haar te laten zien hoe ik dat doe; en dat ook papa – of in ieder geval ook haar papa – maar een mens is. Maar ik kon niet anders doen dan lachen en trok haar onder de dekens vandaan voor een dikke knuffel.
Hoe heerlijk is het om kind te zijn, bedacht ik terwijl ze mijn knuffel gretig beantwoordde. Zo puur. Zo totaal jezelf. Zonder rem. Met zoveel vragen. Zoveel te ontdekken nog. Met natuurlijk ook wel verdriet en zorgen, iedere dag zelfs wel een keer, maar die zijn bijna altijd heel betrekkelijk en bijna altijd ook weer heel snel voorbij. Een pleister doet vaak al wonderen.
Maar niet bij volwassenen.
Er is geen pleister voor hun pijn en hun verdriet. Alleen de tijd die ooit nog wel eens wat wonden wil helen.
Ik zou wel eens met haar willen ruilen. Weer kind willen zijn. Kunnen doen en laten wat je hart je ingeeft. Meer dan nu. Je van niets of niemand iets aan hoeven te trekken. Maar ja, ook van ruilen … komt huilen. Niet doen dus maar.
Ik laat haar los. Maan haar terug onder de dekens. En kijk haar aan. Ik jengel niet, zeg ik om terug te komen op haar vraag. Ik snif niet. Maar laat gewoon de traantjes over mijn wangen lopen. Maar ik hoop – en ik buig me over haar heen voor een kus – dat het nog heel, heel, heel lang duurt voordat je dat ziet …
Aaahh wat mooi zeg! Weet even niet goed wat ik erop moet zeggen… En dat gebeurt me niet zo vaak
Thx, Tessa.